maandag 21 maart 2011

Douchen


We kamperen en het voelt als vanouds. Kokkerellen op twee pitjes, nog maar een keer afdrogen met die ene handdoek die eigenlijk vies is, eerst water koken voordat je kan afwassen (maar alle pannen zijn vies...), ‘s nachts struikelend over haringen ‘s naar de wc, ‘s ochtends stram en stijf wakker worden omdat het luchtbed toch lek bleek.
De jongens genieten. Ze rijden hun autootjes over ons hele veldje, willen helpen met koken, vinden afdrogen opeens leuk, willen graag gaan slapen om met de zaklamp aan in de tent nog een boekje lezen.
Maar kamperen is ook 24-uursdiensten draaien. Met de nadruk op 24 uur, want midden in de nacht is het toch wel erg donker in de tent en ook wel een beetje eng. Dus lig ik tussen twee opgeluchte, snurkende kinderen die zich elke minuut omdraaien en krult Harro zich op in het kindertentje.
‘Ik hebt honger’, meldt Simeon als de ontbijtsessie net achter de rug is en de theedoeken te drogen hangen.
‘Mag ik appelsap, please?’ vraagt Daniël heel netjes als we net het kratje met het serviesgoed hebben opgeruimd.
‘Kom pap, voetballen’, roept Julian als Harro net terugkomt van een rondje speeltuin met de de andere twee en Simeon meldt dat hij alweer honger heeft.
‘Nee, niet lezen!’ roept Daniël als ik één moment mijn boek pak, ‘kom kleuren!’
We vullen rugzakken met lunchspullen, smeren zonnebrand, veteren bergwandelschoenen, maken noodstops bij de wc, zoeken sokken, ondergoed, truien, zaklampen, koken maar weer een berg spaghetti en luisteren naar het geklets dat de hele dag doorgaat.

Maar dan valt de avond.
‘Ze zijn stoffig en plakken, ze moeten echt wel even onder de douche.’ opper ik voorzichtig. Harro knikt gelaten. Ik help om pyjama’s, handdoeken en toiletspullen tevoorschijn te toveren, maar dan is het toch echt aan hem; hij moet ze meenemen onder de douche. Amerikaanse vrouwen zijn als de dood voor piemeltjes.
Ik kijk ze na als ze met z’n vieren over het paadje richting de mannenafdeling van de toiletgebouwen lopen en voel de stilte over me heen komen. Opeens is er helemaal niemand die iets van me wil. Ik zou zomaar in een stoel kunnen gaan zitten en vijftien minuten voor me uit staren.
Ik zet een stap in de richting van de zwarte inklapbare kampeerstoel die in het laatste restje zon staat en struikel over een van de autootjes die nog overal liggen. Hij knarst onder mijn voet. Zuchtend pak ik de ‘autootjesmand’ en zie ook de laatste zonnestralen achter de berg verdwijnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten