woensdag 16 november 2011

Spellen

‘Kom Julian, we zijn nu toch bezig, zullen we je Nederlandse huiswerk ook maar meteen doen?’ Het is half negen, de schoolbus komt pas over een half uur. Julian heeft net gebogen gezeten over z’n Engelse spellingsoefeningen en klaagt dat ze zo saai zijn.
‘Ja,’ beaam ik meteen, 'ze zijn ook saai.’ Ik leg uit dat dat vooral komt omdat de Engelse spelling zo weinig regels volgt. ‘Er zit dan niets anders op dan die moeilijke woorden te herhalen en te herhalen.’
‘Bleuh, saai en nu ook nog Nederlands.’
‘In tegenstelling tot het Engels, heeft de Nederlandse spelling meer regels en is het makkelijker als je de regels eenmaal kent’, voeg ik er aan toe.

Braaf ruimt Julian z’n Engelse huiswerk op en en pakt z’n map met alle papieren van de Nederlandse les.
‘Wat moest je doen?’
‘We moesten de oefeningen op bladzijde tien en elf maken, ik was al tijdens de les begonnen.’
Ik kijk mee, terwijl Julian vlijtig begint te schrijven. Ah, werkwoordsvervoegingen, altijd interessant.
‘Ik vind, hij vind’, schrijft Julian. En: ‘ik antwoord, hij antwoord.’
‘Mmm, wacht even’, zeg ik.
‘Dat is toch goed? Ik hoor een T, bij allebei.’
‘Ja, dat klopt, maar de Nederlandse taal is een beetje gek. Zoals ik zei, willen we altijd graag de regels volgen en dan doen we hier ook. Als ik zegt ‘ik kook’, wat is dan hij?’
‘Hij kookt.’
‘Precies, dus hoe schrijf je dan hij vindt?’
‘Met een dt? Nee toch, dat is echt belachelijk.’

Ik haal mijn schouders op en vertel Julian dat waarschijnlijk iedereen het met hem eens is. ‘Maar uiteindelijk is het makkelijker om de regels te volgen, nu kan ik je het in ieder geval uitleggen.’
‘Ja, net als de ij en de ei zeker en er zijn ook geen regels welk woord de krijgt en welk woord het’, haalt hij mijn positieve insteek over het Nederlands onderuit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten